Voorafgaand aan het fragment
Voor het fragment is niet veel gebeurd. Beatrijs is verliefd geraakt op een jongeman en uiteindelijk maken ze een plan om Beatrijs uit het klooster te halen. Het fragment begint met de man probeert over te halen en hij laat mooie kleding voor haar maken.
Het fragment
Hi antworde met sinne:
120 ‘Ghi wet wel, lieve vriendinne,
Dat wi langhe hebben ghedragen
Minne al onsen daghen, Minne is een Duitse meisjesnaam. Het betekent `liefde`.
Wi en hadden nye soe vele rusten,
Dat wi ons eens ondercusten.
125 Vrouwe venus, die godinne,
Die dit brachte in onsen sinne,
Moete god onse here verdoemen,
Dat si twee soe scone bloemen
Doet vervaluën ende bederven. verwelken, verflensen; bederven: vergaan.
130 Constic wel ane u verwerven kennis; kundigheid.
Ende ghi dabijt wout neder leggen ter ere van Maria
Ende mi enen sekeren tijt seggen,
Hoe ic u ute mochte leiden,
Ic woude riden ende ghereiden
135 Goede cleder diere van wullen
Ende die met bonten doen vullen:
Mantel, roc ende sercoet. Bovenkleed / overkleed
In begheve u te ghere noet.
Met u willic mi aventueren
140 Lief, leet, tsuete metten sueren.
Nemt te pande mi`jn trouwe.’ Ik laat u nooit in de steek.
‘Vercorne vrient’, sprac die ioncfrouwe, Mijn uitverkorene sprak de vrouw
‘Die willic gherne van u ontfaen,
Ende met u soe verre gaen,
145 Dat niemen en sal weten in dit covent Mand zal in dit klosster weten waarheen wij zijn
Werwaert dat wi sijn bewent. Gegaan
Van tavont over nachte
Comt ende nemt mijns wachte
Daer buten inden vergier, Komt over 8 dagen en kijk naar mij uit
150 Onder enen eglentier.
Wacht daer mijns, ic come uut,
Ende wille wesen uwe bruut,
Te varen daer ghi begheert;
En si dat mi siecheit deert Ik zal gaan waarheen u wilt tenzij ik ziek ben
155 Ocht saken die mi sijn te swaer,
Ic come sekerlike daer,
Ende ic begheert van u sere,
Dat ghi daer comt, lieve ionchere.’
Dit gheloefde elc anderen.
160 Hi nam orlof ende ghinc wanderen Hij nam afscheid en ging terug naar de plek waar zijn paard stond.
Daer sijn rosside ghesadelt stoet.
Hi satter op metter spoet
Ende reet wech sinen telt Hij reed over de vlakte terug naar de stad.
Ter stat waert over een velt.
165 Sijns lieves hi niet en vergat.
Sanders daghes ghinc hi in die stat;
Hi cochte blau ende scaerlaken, Hij kocht een blauwe en rode stof.
Daer hi af dede maken Daar liet hij goed gevoerde mantels, hoofdkappen, maken
Mantele ende caproen groet
170 Ende roc ende sorcoet Nooit zag iemand mooier bont dan voering van vrouwenkleren
Ende na recht ghevoedert wel.
Niemen en sach beter vel
Onder vrouwen cledere draghen;
Si prijsdent alle diet saghen.
175 Messe, gordele ende almoniere Hij kocht voor haar mooie en kostbare messen, gordelriemen, een geldtasje, en ook haarbanden, ringen en allerlei andere sieraden. Hij vroeg naar alle
Cochti haer, goet ende diere,
Huven, vingherline van goude
Ende chierheit menechfoude.
Om al die chierheit dede hi proeven
180 Die eneger bruut soude behoeven. Met al zijn mooie spullen op zijn paard geladen en 5 pond op zak reed hij op een avond stilletjes de stad uit op weg naar het klooster.
Met hem nam hi pont
Ende voer in ere avonstont
Heymelike buten der stede.
Al dat scoenheide voerdi mede Zoals de schoonheid gezegd had.
185 Wel ghetorst op sijn paert
Ende voer alsoe ten cloestere waert.
Daer si seide, inden vergier,
Onder enen eglentier, Hij ging onder de egelantier zitten
Hi ghinc sitten neder int cruut,
190 Tote sijn lief soude comen uut.
Van hem latic nu die tale Over hem zwijg ik nu, ik ga u over de jonge vrouw vertellen.
Ende segghe u vander scoender smale.
Vore middernacht lude si mettine: Ze luidde de metten al voor middernacht,
Die minne dede haer grote pine. Zo moeilijk maakte de liefde het haar.
195 Als mettenen waren ghesongen
Beide van ouden ende van iongen
Die daer waren int covent, Ze zei, zoals ze al zo vaak gedaan had, haar gebed.
Ende si weder waren ghewent
Opten dormter al ghemene,
200 Bleef si inden coer allene Bleef zij alleen achter in het koor.
Ende si sprac haer ghebede
Alsi te voren dicke dede. Ze knielde voor het altaar en zei met kloppend hart:
Si knielde voerden outaer
Ende sprac met groten vaer:
205 ‘Maria, moeder, soete name,
Nu en mach minen lichame
Niet langher in dabijt gheduren.
Ghi kint wel in allen uren
Smenschen herte ende sijn wesen.
210 Ic hebbe ghevast ende ghelesen
Ende ghenomen discipline.
Hets al om niet dat ic pine:
Minne worpt mi onder voet,
Dat ic der werelt dienen moet.
215 Alsoe waerlike als ghi, here lieve,
Wort ghehanghen tusschen dieve
Ende aent cruce wort gherecket,
Ende ghi lazaruse verwecket
Daer hi lach inden grave doet,
220 Soe moetti kinnen minen noet
Ende mine mesdaet mi vergheven;
Ic moet in swaren sonden sneven.’ Uit de dood, zo moogt Ge mijn smart begrijpen en mij mijn zonde vergeven. Ik kan niet anders dan in zonde leven’.
Na desen ghinc si uten core
Teenen beelde, daer si vore
225 Knielde ende sprac hare ghebede,
Daer maria stont ter stede. Het koor, ze knielde voor een Mariabeeld en zei met luide stem een gebed: ‘Onbesproken Maria, ik heb dag en nacht mijn leed in vertwijfeling
Si riep: ‘maria onversaghet,
Ic hebbe u nacht ende dach geclaghet
Ontfermelike mijn vernoy
230 Ende mi en es niet te bat een hoy. Het heeft me niets geholpen.
Ic werde mijns sins te male quijt,
Blivic langher in dit abijt.’
Die covel toech si ute al daer Dan raak ik mijn verstand volledig kwijt
Ende leidse op onser vrouwen outaer.
235 Doen dede si ute hare scoen.
Nu hoert, watsi sal doen!
Die slotele vander sacristiën
Hinc si voer dat beelde mariën.
Ende ic segt u over waer,
240 Waer omme dat sise hinc al daer:
Ofmense te priemtide sochte, Als men ze voor het morgengebed zocht, zou men ze daar het gemakkelijkst kunnen vinden.
Dat mense best daer vinden mochte.
Hets wel recht in alder tijt,
Wie vore mariën beelde lijt,
245 Dat hi sijn oghen derwaert sla Zijn ogen daarheen te richten
Ende segge ‘ave’, eer hi ga,
‘Ave maria’; daer omme si ghedinct, Ave Maria te zeggen voor hij verder gaat. Daarom hing ze de sleutels daar.
Waer omme dat si die slotel daer hinc.
Nu ghinc si danen dorden noet Noodgedwongen
250 Met enen pels al bloet, In slechts een onderkleed
Daer si een dore wiste,
Die si ontsloet met liste,
Ende ghincker heymelijc uut,
Stillekine sonder gheluut.
255 Inden vergier quam si met vare. Kwam ze in de kloostertuin. De jongeman zag haar en zei: ‘Liefste, schrik niet, ik ben het, uw vriend’.
Die iongelinc wert haers gheware,
Hi seide: ‘lief, en verveert u niet,
Hets u vrient, dat ghi hier siet.’
Doen si beide te samen quamen,
260 Si begonste hare te scamen,
Om dat si in enen pels stoet, Toen ze bij elkaar stonden schaamde ze zich omdat ze in een onderkleed stond.
Bloets hoeft ende barvoet.
Doen seidi: ‘wel scone lichame,
U soe waren bat bequame En omdat ze blootshoofds en barrevoets was.
265 Scone ghewaden ende goede cleder.
Hebter mi om niet te leder, Wel, schoonheid, mooie kleren zouden u beter staan
Ic salse u gheven sciere.’ Want ik zal ze u direct geven’.
Doen ghinghen si onder den eglentiere,
Ende alles dies si behoeft,
270 Des gaf hi hare ghenoech.
Hi gaf haer cleder twee paer;
Blau waest dat si aen dede daer,
Wel ghescepen int ghevoech. Gaf haar twee stel kleren. De blauwe trok ze aan, ze pasten uitstekend.
Vriendelike hi op haer loech.
275 Hi seide: ‘lief, dit hemelblau
Staet u bat dan dede dat grau.’ Liefste, dit hemelsblauw staat u beter dan dat grijs’.
Twee cousen toech si ane
Ende twee scoen cordewane,
Die hare vele bat stonden
280 Dan scoen die waren ghebonden.
Hoet cleder van witter ziden De kap van witte zijden
Gaf hi hare te dien tiden, Deed ze op haar hoofd.
Die si op haer hoeft hinc.
Doen cussese die ionghelinc
285 Vriendelike aen haren mont.
Hem dochte, daer si voer hem stont,
Dat die dach verclaerde.
Haestelike ghinc hi tsinen paerde. Snel ging hij naar zijn paard, hij zette haar voor zich in het zadel.
Hi settese voer hem int ghereide.
290 Dus voren si henen beide
Soe verre dat began te daghen,
Dat si hen nyemen volghen en saghen. Zo reden ze samen ver weg tot zonsopgang, zodat ze door niemand meer gevolgd zouden worden
Doen begant te lichtene int oest.
Si seide: ‘god, alder werelt troest, Toeverlaat
295 Nu moeti ons bewaren.
Ic sie den dach verclaren;
Waric met u niet comen uut, Ik zie dat het licht begint te worden. Als ik niet met u weggegaan was, zou ik nu de klok voor het ochtendgebed geluid hebben
Ic soude prime hebben gheluut,
Als ic wilen was ghewone
300 Inden cloester van religione.
Ic ducht, mi die vaert sal rouwen:
Die werelt hout soe cleine trouwe,
Al hebbic mi ghekeert daer an.
Si slacht den losen coman De wereld lijkt op de onbetrouwbare+ betrouwbare koopman die namaak gouden ringen voor echte verkoopt’
305 Die vingherline van formine
Vercoept voer guldine.’
Wat er na het fragment gebeurt
Het fragment eindigt met Beatrijs die het klooster verlaat met de man. Na dit fragment krijgen Beatrijs en de man 2 kinderen. Jaren later gaan de man en Beatrijs uit elkaar en belandt Beatrijs bij een weduwe. De weduwe zorgt voor haar kinderen en wijst Beatrijs erop dat het een zonde was om het klooster te verlaten. Daarna hoort Beatrijs een stem die haar de opdracht geeft om terug te keren naar het klooster. Uiteindelijk besluit Beatrijs terug te keren naar het klooster. Ze vind haar oude kleren weer terug na al die jaren en niemand heeft gemerkt dat ze weg was. Dit komt doordat Maria haar plaats heeft overgenomen.
Middeleeuwse gebeurtenissen
In het verhaal zitten niet veel typische middeleeuwse gebeurtenissen. Toch zijn er een paar te vinden. Namelijk het strenge geloof in God en het feit dat Beatrijs op volwassen leeftijd niet is opgeleid.
Maak jouw eigen website met JouwWeb